onzijdig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  onzijdig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɔn'zɛidəx/
Woordafbreking
  • on·zij·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘neutraal’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • afgeleid van zijde met het voorvoegsel on- en met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen onzijdigonzijdigeronzijdigst
verbogen onzijdigeonzijdigereonzijdigste
partitief onzijdigsonzijdigers-

Bijvoeglijk naamwoord

onzijdig

  1. (taalkunde) horend bij een zelfstandig naamwoorden bij welke in het Nederlands het lidwoord 'het' voor geplaatst kan worden
    • Het woord 'huis' is een onzijdig woord. 
  2. (biologie) zonder geslacht
    • In die ruimte staan enkele onzijdige dieren tentoongesteld. 
  3. (scheikunde) niet zuur en niet alkalisch reagerend
    • We hebben net een onzijdige reactie gevonden. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • onzijdigheid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord onzijdig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.