openingsspeech

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  openingsspeech    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ope·nings·speech
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord openingsspeech openingsspeeches
verkleinwoord openingsspeechje openingsspeechjes

Zelfstandig naamwoord

deopeningsspeechm

  1. toespraak die men houdt bij de start van iets
     Meester Kienholz zelf, toevallig in Amsterdam in verband met de restauratie van The Beanery, hield een uiterst ironische openingsspeech.[1]
     Ondertussen is het ministerie van EZK wel druk bezig alles op alles te zetten om de waterstofeconomie mogelijk te maken. Dat is niet alleen te lezen in interne ambtelijke stukken, maar bleek ook begin deze maand in Groningen bij het congres 'Wind meets gas'. "Waar wachten we nog op?" concludeerde Koning Willem-Alexander retorisch in zijn openingsspeech.[2]
Synoniemen
  • openingsrede, openingswoord

Gangbaarheid

  • Het woord openingsspeech staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
  2. Weblink bron “Sprong in het duister met waterstofmiljarden” (DO 21 OKTOBER 2021), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.