ophef

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ophef    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔphɛf/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • op·hef
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ophef -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deophefm

  1. lawaai, onrust, ophef, tumult, geraas, spektakel
    • Er wordt veel ophef gemaakt over de Canadese reactie op de opmerkingen over NAFTA die door de presidentskandidaten gemaakt zijn. 
     Wat was dan toch al die ophef over blowen? De volgende avond zette ik in alle rust mijn wietexperiment voort.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
opheffen

ophef

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opheffen
    • ... dat ik ophef. 

Gangbaarheid

  • Het woord ophef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.