opmonteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opmonteren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·mon·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opmonteren
monterde op
opgemonterd
zwak -d volledig

Werkwoord

opmonteren

  1. overgankelijk opvrolijken, animeren
    • Zij trachtte hem op te monteren. 
  2. ergatief vrolijker worden, in een betere stemming komen
    • Hij was weer helemaal opgemonterd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opmonteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.