oppositie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oppositie    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɔpoˈzitsi/
Woordafbreking
  • op·po·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegenstand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1409 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oppositie opposities
verkleinwoord oppositietje oppositietjes

Zelfstandig naamwoord

deoppositiev

  1. tegenstand.
    • Het leger ontmoette veel oppositie nadat de tegenstanders erin geslaagd waren te hergroeperen. 
  2. (politiek) mensen en partijen die niet tot de regeringspartijen horen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord oppositie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.