opruimdag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opruimdag (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔprœymˌdɑx / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- op·ruim·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van opruimen ww en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opruimdag | opruimdagen |
verkleinwoord | opruimdagje | opruimdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de opruimdag m
- dag die men gebruikt om iets weer netjes te maken
- De staatssecretaris legde op huiselijke wijze uit hoe complex ons belastingstelsel was geworden: „De eigenaar van een zolder weet hoe dat gaat: het staat boven steeds voller, slibt dan dicht, je stelt het nog even uit, maar dan komt de grote opruimdag. En wat blijkt er dan een hoop weg te kunnen”[1]
- Het zwerfafval probleem is hiermee wel aangetoond en maakt bijvoorbeeld de noodzaak voor een gemeentelijke vuilnis ophaalboot duidelijk. Gelukkig was de wethouder ook een van de vrijwilligers, dus ik denk dat dit punt binnenkort in de gemeenteraad zal worden besproken. Maar volgend jaar komt er in elk geval weer een opruimdag. ”[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'opruimdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opruimdag" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ de Telegraaf M. Visser 8 december 2016
- ↑ de Telegraaf 14 okt. 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.