outfit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  outfit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • out·fit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitrusting’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord outfit outfits
verkleinwoord outfitje outfitjes

Zelfstandig naamwoord

deoutfitm

  1. uitrusting, m.n. kleding die men draagt of bij zich heeft
    • Wetend dat je er in ieder geval fantastisch uitziet. Zo kun je je concentreren op waar het werkelijk om gaat en hoef je je geen zorgen te maken over je outfit. 
     De outfit komt 'met alle toeters en bellen', inclusief de aanpassingen die Whitney zelf heeft gedaan. In het grijze pak dat de zangeres onder de outfit droeg, zitten zelfs nog wat gaten die er tijdens de opnames zijn ingekomen. Ook missen er daardoor wat chromen balletjes die aan het pak zaten.[2]
     De mannenrok, bodypaint en een jurk van Marilyn Monroe: op het Met Gala van het Metropolitan Museum of Art in New York probeerden aanwezige beroemdheden gisteravond niet alleen de dresscode eer aan te doen. Ze maakten met hun outfits ook uiteenlopende statements.[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord outfit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "outfit" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Weblink bron “Filmoutfit Whitney Houston uit The Bodyguard onder de hamer” (20-08-2018), Tubantia
  3. Weblink bron
    Susan Sjouwerman
    “Op rode loper van het Met Gala is niet alleen de dresscode belangrijk” (3 mei 2022), NOS
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het werkwoord  fit ww  met het voorvoegsel out-
vervoeging
onbepaalde wijs to  outfit 
he/she/it  outfits 
verleden tijd  outfitted 
voltooid
deelwoord
 outfitted 
onvoltooid
deelwoord
 outfitting 
gebiedende wijs  outfit 

Werkwoord

outfit

  1. overgankelijk outilleren, uitrusten van iets voorzien
  2. onovergankelijk zich toerusten, zich uitrusten
enkelvoud meervoud
outfit outfits

Zelfstandig naamwoord

outfit

  1. outfit, toerusting, uitrusting
  2. (informeel) gezelschap, groep
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.