paragoge

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  paragoge    (hulp, bestand)
  • IPA: /paraˈɣoɣə/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pa·ra·go·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘achtervoeging van slotklank’ voor het eerst aangetroffen in 1627.[1][2]
  • Leenwoord uit Laatlatijn paragōgē, ontleend aan Oudgrieks paragōgḗ (παραγωγή) ‘het langs het doel voeren, verlenging van woorden’, afgeleid van paragein ‘langs, verder voeren’.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord paragoge -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deparagogev/m

  1. (taalkunde) insertie van een of meer klanken of een lettergreep aan het woordeinde
    • Ook "dagt" (dag) met paragoge t is in het zeventiende-eeuws niet ondenkbaar. [4]
Synoniemen
  • epithese
Antoniemen
Hyperoniemen
  • metaplasma
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'paragoge' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.