passé

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  passé    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɑˈse/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pas·sé
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen passépasséërpassést
verbogen passéëpasséërepasséste
partitief passéspasséërs-

Bijvoeglijk naamwoord

passé

  1. behorend tot het verleden en daarom nu niet meer van betekenis
    • De gelijke behandeling van leerlingen is een schoolwet die al lang passé is. Ik heb er zojuist zes jaar atheneum op zitten en heb talloze voorbeelden waarom die behandeling niet werkt. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord passé staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /pɑ.se/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  passé     le passé     passés     les passés  

Zelfstandig naamwoord

passé m

  1. tijd die voorbij is
    «Un souvenir du passé
    Een herinnering aan/uit het verleden.
  2. (grammatica) verleden tijd
    «Mettre un verbe dans le passé
    Een werkwoord in de verleden tijd zetten.
Synoniemen

Werkwoord

passé

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van passer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.