piepel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: piepel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpipəl / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- pie·pel
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
piepelen |
piepel
Gangbaarheid
- Het woord piepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piepel" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rik Smits en Liesbeth Koenen“Peptalk & Pumps. Engels woordgebruik in de Nederlandse taal.” (1989), Thomas Rap, Amsterdam
- ↑ piepel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ J. CLz. Bloem“Bloem-tuyntje” (1660), Wormerveer
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.