pieper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pieper    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpipər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pie·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van  piepen ww  met het achtervoegsel -er [1] [2]
  • [3] in de betekenis van ‘kleine, jonge aardappel’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord pieper piepers
verkleinwoord piepertje piepertjes

Zelfstandig naamwoord

depieperm

  1. (zangvogels) benaming voor vogels uit het geslacht Anthus 
    • Piepers zijn vooral vogels van terrein met lage begroeiing en zingen terwijl de uit de lucht neerdalen. 
  2. (figuurlijk) een klein, zwak of teer persoontje, kindje, vogeltje (e.d.)
  3. (figuurlijk) (voeding), (informeel) (kleine) aardappel
    • Staan de piepers al op? 
  4. (elektronica) apparaat dat een piepend geluid voortbrengt, bijv. om te waarschuwen
    • De piepers geven een signaaltje af dat je locatie verraadt als je onder de sneeuw bedolven ligt.[4] 
  5. (informeel) zoen
    • Hij greep haar bij een roksplooi en lonkte smachtend in haar gezicht."Geef mij een pieper, Leentje," fluisterde hij.[5] 
Verwante begrippen
  • mannelijke vorm van piepster
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pieper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.