pijnhout
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pijnhout (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pijn·hout
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van pijn zn en hout zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pijnhout | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het pijnhout o
- hout afkomstig van naaldbomen
- ▸ Duidelijk is wel dat ze onder de neus van de pastor zijn weggehaald en vervangen door onwaardig spul in een poging de roof te camoufleren: 'Kijk wat we nu hebben, deuren van derderangs pijnhout, het goedkoopste van het goedkoopste. Slechte kwaliteit en bovendien zijn ze van ongelijke lengte.'[2]
Synoniemen
- pijnboomhout, vurenhout
Gangbaarheid
- Het woord pijnhout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pijnhout" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Cees Zoon“En weg waren de kerkdeuren” (27 juni 2005), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.