pinken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pinken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɪŋkən)/
Woordafbreking
  • pin·ken

Zelfstandig naamwoord

depinkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pink
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pinken
pinkte
gepinkt
zwak -t volledig

Werkwoord

pinken

  1. met de pink verwijderen
    • Ontroerd pinkte zij een traantje weg. 
  2. knipperen van een lichtje
    • Het pinken van dit lampje wil zeggen dat de accu bijna leeg is. 
  3. (verouderd) knippen met de ogen
    • Met pinkende oogjes keek Jaapje om zich heen. [1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.