plantsoenendienst

Nederlands

enkelvoud meervoud
naamwoord plantsoenendienst plantsoenendiensten
verkleinwoord
Uitspraak
  • Geluid:  plantsoenendienst    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • plant·soe·nen·dienst
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

deplantsoenendienstm

  1. organisatie die zorgt voor de aanleg en het onderhoud van openbare groenvoorzieningen
     In het park is de plantsoenendienst bezig omgevallen bomen op te ruimen en de verdere schade te herstellen.[1]
     De bijstandsgerechtigden moeten wat Buma betreft in deeltijd ondersteunende functies gaan vervullen in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en de plantsoenendienst. Het gaat om banen "waarvoor je minder opleiding nodig hebt", zegt Buma in een interview met het AD. "Dan heb ik het dus niet over verpleegkundigen." De basisbanen moeten gecreëerd worden door de overheid en het bedrijfsleven.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord plantsoenendienst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium , ISBN 9789057598500
  2. Weblink bron “Buma wil basisbaan voor mensen in de bijstand” (09-03-2019), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.