pocket

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pocket    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • poc·ket
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boek in zakuitgave’ voor het eerst aangetroffen in 1959 [1]
  • [1] pseudo-Engels
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pocket pockets
verkleinwoord pocketje pocketjes

Zelfstandig naamwoord

depocketm

  1. boekje op zakformaat
  2. (kleding) broekzak
Typische woordcombinaties

[2]

  • In de pocket zijn
Binnengehaald zijn (v.e. overwinning e.d.
  • Iets in de pocket hebben
Iets binnengehaald/verkregen hebben, iets voor zich gewonnen hebben
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord pocket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  pocket (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɒkɪt/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
pocket pockets

Zelfstandig naamwoord

pocket

  1. (kleding) zak [2] (v. kledingstuk), broekzak
Afgeleide begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to  pocket 
he/she/it  pockets 
verleden tijd  pocketed 
voltooid
deelwoord
 pocketed 
onvoltooid
deelwoord
 pocketing 
gebiedende wijs  pocket 

Werkwoord

budget

  1. overgankelijk in zijn broekzak steken
  2. overgankelijk opstrijken [2] (veelal op een oneerlijke manier)
  3. overgankelijk volledig de macht hebben over
  4. overgankelijk verduren, verdragen
  5. overgankelijk (v. emoties) onderdrukken
Afgeleide begrippen
  • pocketable
stellend vergrotend overtreffend
pocketmore pocketmost pocket

Bijvoeglijk naamwoord

pocket

  1. op zakformaat
  2. (figuurlijk) kleiner dan de gebruikelijke afmetingen

Verwijzingen

  1. pocket, Online Etymology Dictionary
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.