potje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  potje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pot·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord potje potjes

Zelfstandig naamwoord

hetpotjeo dim. tant.

  1. een spel of ronde
    • Dat werd al snel een potje knokken. 
  2. een hoeveelheid geld
    • Om dit akkevietje te bekostigen hebben we een speciaal potje. 

Zelfstandig naamwoord

hetpotjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pot
     Ontspannen lag hij op zijn matje met een pruttelend potje aardappelpuree op zijn gasbrander.[1]
Spreekwoorden
  • Op ieder potje past een dekseltje.
Iedereen vindt wel een partner.
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pot
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord potje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.