geld

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geld    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣɛlt/ (1 lettergreep)
  • IPA: /ˈχɛlt/
  • IPA: /ˈɣɛlt/
Woordafbreking
  • geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geld gelden
verkleinwoord geldje geldjes

Zelfstandig naamwoord

hetgeldo

  1. in vaste eenheden verdeeld ruilmiddel dat in een samenleving wordt gebruikt voor betalen en sparen
    • Hij ging uit eten, maar toen hij moest betalen kwam hij erachter dat hij geen geld bij zich had. 
     Pogue deed wat geld in de jukebox, begon te dansen en zweepte iedereen op. Binnen de kortste tijd hadden we de stille kroeg volledig overgenomen. Er vormden zich wat onverwachte stellen aan de bar en een van de jongens ging er met de barvrouw vandoor.[2]
  2. (economie) algemeen gangbaar betaal- en spaarmiddel
  3. (financieel) door de overheid aangewezen ruilmiddel voor betaling van goederen, diensten en belastingen
  4. (figuurlijk) rijkdom waarover persoon of een organisatie beschikt
    • Al zijn geld zat in zijn bedrijf. 
     Ingeborgs vader, baron Von Freital, geloofde niet in de liefde, maar des te meer in geld en afkomst, en vooral in de gunstige combinatie van die grootheden.[3]
Synoniemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gelden

geld

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelden
    • Ik geld. 
  2. gebiedende wijs van gelden
    • Geld! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelden
    • Geld je? 

Gangbaarheid

  • Het woord geld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Zelfstandig naamwoord

geld

  1. geld

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
geld gelds

Zelfstandig naamwoord

[A]geld

  1. (verouderd), (financieel) geld

Zelfstandig naamwoord

[B] (dierkunde) gecastreerd vrouwelijk dier (bijv. een ooi)

vervoeging
onbepaalde wijs to  geld 
he/she/it  gelds 
verleden tijd  gelded 
 gelt 
voltooid
deelwoord
 gelded 
 gelt 
onvoltooid
deelwoord
 gelding 
gebiedende wijs  geld 

Werkwoord

geld

  1. overgankelijk castreren, ontmannen
  2. overgankelijk beroven, ontdoen van
  3. overgankelijk censureren, kuisen

Verwijzingen

  1. geld (n.), Online Etymology Dictionary
  2. geld, The American Heritage Dictionary of the English Language

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

geld

  1. (financieel)(economie) geld; een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht

Veluws

Zelfstandig naamwoord

geld

  1. (financieel)(economie) geld; een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.