praatzucht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  praatzucht    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • praat·zucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praatzucht
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

depraatzuchtv/m

  1. de neiging om al te veel te willen praten
     Het werk vlotte sneller, maar toch drong er nog een overbodige praatzucht in door.[2]
     Van de dieren en de lelies valt te leren dat de mens zich niet moet afbeulen op deze aarde, maar blij, eenvoudig, rustig, vertrouwend zijn weg moet gaan. „Alle wereldse zorgen komen eruit voort dat een mens er niet genoeg aan wil hebben mens te zijn, dat hij in het bezorgd vergelijken haakt naar de verschillen.” De heiden heeft immers zorgen voor de dag van morgen, „die onzalige dag, die de uitvinding is van praatzucht en ongehoorzaamheid.”[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • praatzuchtig, praatzuchtigheid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord praatzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.