prakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  prakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈprɑkə(n)/
Woordafbreking
  • prak·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘eten met een vork fijnmaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1871 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prakken
prakte
geprakt
zwak -t volledig

Werkwoord

prakken

  1. overgankelijk (eten) fijndrukken, meestal met een vork
    • Zij prakte de aardappel en de worteltjes en begon de kleuter te voeren. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deprakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord prak

Gangbaarheid

  • Het woord prakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.