prank

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  prank    (hulp, bestand)
  • IPA: /prɛŋk/
Woordafbreking
  • prank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord prank pranks
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deprankm

  1. grap die bij iemand anders wordt uitgehaald, met als doel diegene te verbazen, dan wel in verlegenheid te brengen of te vernederen
    • Mel en Michael, verbaasd als ze waren dat ze serieus werden genomen, zetten de prank vervolgens vrolijk door. [1]
    • Hoe serieus slavisten als Thomas Langerak en Charles B. Timmer dit Manifest ook nemen, het blijft toch vooral een typisch ‘oberioetse’ prank. Lariekoek is het. [2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'prank' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /pɹeɪŋk/
Woordafbreking
  • prank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
prank pranks

Zelfstandig naamwoord

  1. poets [1], grap die wordt uitgehaald bij anderen, streek [3]
Synoniemen
vervoeging
onbepaalde wijs to  prank 
he/she/it  pranks 
verleden tijd  pranked 
voltooid
deelwoord
 pranked 
onvoltooid
deelwoord
 pranking 
gebiedende wijs  prank 

Werkwoord

  1. overgankelijk iemand een poets bakken, pranken
  2. overgankelijk uitdossen, versieren
  3. onovergankelijk pralen, pronken
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.