poets

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poets    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • poets
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘grap’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord poets poetsen
verkleinwoord poetsje poetsjes

Zelfstandig naamwoord

depoetsv/m

  1. grap die men met iemand uithaalt (vooral in de uitdrukking [iemand] een poets bakken)
    • Zij hadden hem een flinke poets gebakken. 
  2. (huishouden) vloeibaar hulpmiddel om iets mee te poetsen
    • Breng de poets erop aan. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
poetsen

poets

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poetsen
    • Ik poets. 
  2. gebiedende wijs van poetsen
    • Poets! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poetsen
    • Poets je? 

Gangbaarheid

  • Het woord poets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

poets mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord poet
Anagrammen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.