predicatie

Niet te verwarren met: predictie, predicatief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  predicatie    (hulp, bestand)
  • IPA: /prediˈka(t)si/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pre·di·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord predicatie predicaties
predicatiën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

depredicatiev

  1. (religie) toespraak door een voorganger om een bepaald geloof uit te dragen
     Adressen voor pleeggezinnen waren vooral verkregen door oproepen vanaf kansel en preekstoel. Groningse pleegouders schreven aan de ouders van hun pleegdochter: „De predicatie was aangrijpend en na de mis holden moeders met betraande ogen naar de pastorie” – om zich op te geven.[2]
  2. (figuurlijk) vermanende toespraak
     Met mijn dronken kop durf ik haar predicatie gerust te interpreteren als een aanmoediging om nog meer plezier te maken.[3]
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord predicatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Frits Abrahams
    “Kind en honger (1)” (3 mei 2011) op nrc.nl
  3. Weblink bron
    A.H.J. Dautzenberg
    Klophengst in: De Revisor., jrg. 36 nr. 3 (augustus 2009), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, p. 62
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.