preek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: preek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- preek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘leerrede’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | preek | preken |
verkleinwoord | preekje | preekjes |
Zelfstandig naamwoord
de preek v / m
- een stichtelijk betoog door een geestelijke in een kerkdienst
- Alles draait in dienst in Baptistenkerk om het thema dankbaarheid. Of het nu het gebed, de preek, een klein toneelspel of de tekst van psalmen, gezangen en liederen, is, alles daat erom dat mensen in het leven dankbaar moeten zijn. [3]
- overdrachtelijk: een vermanende toespraak
- Mijn moeder wil niet dat ik met hem omga en dus kreeg ik weer een hele preek.
Verwante begrippen
- kanselrede, sermoen
Hyponiemen
- avondpreek, boetepreek, boetpreek, donderpreek, graspreek, hagenpreek, kerstpreek, schooipreek, zedenpreek
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
preken |
preek
Gangbaarheid
- Het woord preek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "preek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "preek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ preek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.