privégeld
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: privégeld (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pri·vé·geld
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van privé bn en geld zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privégeld | privégelden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het privégeld o
- geld dat direct afkomstig is van particulieren; geld dat men mag besteden voor privédoeleinden
- ▸ Volgens voorzitter Gerrit Velten van de stichting is het plan een onbegrijpelijke vorm van kapitaalvernietiging. „We hebben hier in 2009 een prachtige werf gekregen en vorig jaar een nieuwe zomp te water gelaten om te gaan varen. Alles wat hier is, heeft bijna een miljoen gekost, betaald uit publiek en privégeld. Maar zo meteen kunnen we er niets meer mee.”[1]
- ▸ Bij de vijftien schuldeisers zijn vier oud-bestuursleden: Joop Munsterman, Aldo van der Laan, Hennie ten Hag en Hein Trebbe. Zij zitten samen nog met meer dan twaalf miljoen privégeld in de club. De oud-bestuurders moeten een groot deel van hun vordering laten vallen, maar ook meebetalen aan een belastingclaim die er aan komt.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord privégeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Loes Schutte“Vrees voor vastlopen Enterse zomp” (08-08-2012,), Tubantia
- ↑ Weblink bron “FC Twente: nog steeds geen crediteurenakkoord” (04-04-2016), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.