puf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  puf    (hulp, bestand)
  • IPA: /pʏf/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • puf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord puf puffen
verkleinwoord pufje pufjes

Zelfstandig naamwoord

depufm

  1. fut, energie, lust
    • Na 10 dagen hard werken had hij geen puf meer om nog gezellig op visite bij zijn familie te gaan. 
  2. (medisch) plotselinge uitstoot van lucht of gas (bij inhalatie van medicatie)
    • Hij gebruikte pufjes i.v.m. zijn cara. 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
puffen

puf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
    • Ik puf. 
  2. gebiedende wijs van puffen
    • Puf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
    • Puf je? 

Gangbaarheid

  • Het woord puf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.