raak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  raak    (hulp, bestand)
  • IPA: /rak/
Woordafbreking
  • raak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het doel treffend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1641 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen raakrakerraakst
verbogen rakerakereraakste
partitief raaksrakers-

Bijvoeglijk naamwoord

raak

  1. zijn doel treffend
    • Die kerel deelde rake klappen uit. 
     Ik bleef het proberen maar gooide pas na een kwartier raak.[3]
  2. toetreffend, ad rem
    • Zij maakt soms de raakste opmerkingen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord raak raken
verkleinwoord raakje raakjes

Zelfstandig naamwoord

deraakv

  1. (landbouw)(verouderd) hark
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

deraakm

  1. (gereedschap)(verouderd) soort pook, ijzeren staaf aan het eind haaks omgebogen

Werkwoord

vervoeging van
raken

raak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
    • Ik raak. 
  2. gebiedende wijs van raken
    • Raak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raken
    • Raak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord raak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.