reisplan

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  reisplan    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • reis·plan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisplan reisplannen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetreisplano

  1. het plan om op reis te gaan
    • Ik heb geen reisplannen voor het komende jaar. 
  2. het plan van de voorgenomen reis
    • Volgens het reisplan komen we de derde dag van de vakantie aan op onze reisbestemming. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord reisplan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.