rest
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rest (hulp, bestand)
- IPA: /rɛst/
Woordafbreking
- rest
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1452 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rest | resten |
verkleinwoord | restje | restjes |
Zelfstandig naamwoord
de rest v / m
- wie of wat er overblijft
- Pas na enige dagen werden de resten van het verongelukte vliegtuig teruggevonden.
- 'De rest gaat nu gewoon naar huis en wacht daar tot wij hier het plan bekend maken. In die tussentijd houdt iedereen zich rustig. Wacht af wat wij besluiten.' [2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Synoniemen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
resten |
rest
Gangbaarheid
- Het woord rest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rest" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "rest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 97
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Zelfstandig naamwoord
rest
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.