rijs

Uitspraak

• Geluid:  rijs    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• rijs

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘takje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 918 ^{[1] [2] [3][4]}

Zelfstandig naamwoord

het rijs o ^{[5] [6]}

1. jong, dun takje
2. takkenbos
3. (waterbeheer) rijshout

Werkwoord

rijs

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijzen
   

   • Ik rijs. 

2. gebiedende wijs van rijzen
   

   • Rijs! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijzen
   

   • Rijs je? 

Gangbaarheid

• Het woord rijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijs" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen