rijshout
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rijshout (hulp, bestand)
- IPA: / ˈrɛishɑut / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- rijs·hout
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rijs zn en hout zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijshout | - |
verkleinwoord | rijshoutje | rijshoutjes |
Zelfstandig naamwoord
het rijshout o
- (waterbeheer) staken en tenen van veelal wilgenhout die oorspronkelijk werden geoogst in de grienden (rietlanden) langs de rivieren en in de Biesbosch, voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van zinkstukken
- ▸ Dammen van gevlochten wilgentenen ofwel rijshout, afgeboord met palen, staan haaks op de dijk.[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord rijshout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijshout" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Denk die dijk eens weg (15 juli 2016) in: NRC Handelsblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.