roeper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roeper    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • roe·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van roepen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord roeper roepers
verkleinwoord roepertje roepertjes

Zelfstandig naamwoord

deroeperm

  1. iemand die roept bijv. een afslager
  2. iets waarmee men kan roepen, een megafoon of scheepsroeper
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord roeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.