roepzaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roepzaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • roep·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roepzaal roepzalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deroepzaalv/m

  1. zaal van een veilinghuis waar men zijn bod mag uitbrengen
     Het publiek mag de dieren komen bekijken en keuren. In de roepzaal is er donderdag geen plaats meer, alle zitjes voor de veiling zijn ingenomen. De voorbiedingen stromen intussen binnen, met een recordbedrag van 10.000 euro voor één olifant.[2]
     We leken wel trouwe veilingbezoekers geworden die elke dag ergens in een denkbeeldige roepzaal machteloos toekeken hoe en tegen welke prijs Europese overheden hun staatspapier probeerden te slijten.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord roepzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
38 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Bod van 10.000 euro voor olifant uit Antwerpse Elephant Parade” (10 november 2008), De Morgen
  3. Weblink bron
    15 januari 2011
    “De barometer van de angst” (15 januari 2011), De Morgen
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.