zaal
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zaal (hulp, bestand)
- IPA: /zal/
Woordafbreking
- zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaal | zalen |
verkleinwoord | zaaltje | zaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
de zaal v / m
- (bouwkunde) een grote ruimte in een gebouw
- De zaal werd geopend voor het publiek.
- het publiek in een grote ruimte
- De band kreeg de zaal helemaal plat.
- ▸ De hele zaal stond op de banken tijdens zijn performance.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "zaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
zaal
Veluws
Zelfstandig naamwoord
zaal
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.