safariganger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  safariganger    (hulp, bestand)
  • IPA: /saˈfariˌɣɑŋər/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • sa·fa·ri·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord safariganger safarigangers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desafarigangerm

  1. (persoon) iemand die een tocht door de wildgebieden in Afrika maakt
     Toegegeven: als je olifanten en buffels voor het eerst op de savanne ziet, tegen het roodgouden namiddaglicht, ogen ze bijna voorwereldlijk – nazaten van de megafauna die ooit de hele aarde bewandelde. Maar wij willen op zoek naar andere dieren, die vrijwel geen safariganger ooit ziet: het grijssnuitslurfhondje, het Afrikaans grondschubdier, het aardvarken, de Udzungwa bospatrijs en de Sanje Mangabey aap.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord 'safariganger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Anne Broeksma & Alexis de Roode
    “In Afrika op zoek naar het grijssnuitslurfhondje en andere onmogelijke dieren achtergrond” (2 september 2022) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.