schacht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schacht    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɑxt/
Woordafbreking
  • schacht
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stok, kokervormig omhullend deel’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schacht schachten
verkleinwoord schachtje schachtjes

Zelfstandig naamwoord

deschachtv/m

  1. (techniek) (holle) buis (koker)
  2. (industrie) een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen
    • Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. 
  3. deel van laars dat het been omgeeft
  4. nieuwe student, eerstejaars
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • schachtbok, schachtboor, schachtendoop, schachtenmeester, schachtgraf, schachthaar, schachthalm, schachtkooi, schachtpenseel, schachtring
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.