koker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkokər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘etui, huls’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Naamwoord van handeling van koken met het achtervoegsel -er (2) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord koker kokers
verkleinwoord kokertje kokertjes

Zelfstandig naamwoord

dekokerm

  1. een smal cilindervormig hol voorwerp, bruikbaar als verpakking
    • In de verborgen koker zat een geheim testament. 
  2. (huishouden) een keukenapparaat waarin iets kan gekookt worden
    • Mama was erg blij met de nieuwe koker voor haar keuken. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • uit de koker komen van
verzonnen zijn door
  1.  Het museum is de komende jaren nog dicht voor renovatie. Vorig jaar opende koning Willem-Alexander het internationaal geroemde Depot Boijmans van Beuningen. Het was het eerste kunstdepot ter wereld dat toegankelijk is voor publiek en kwam mede uit de koker van Ex.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Woordafbreking
  • ko·ker
Naar frequentie 6682

Werkwoord

koker

  1. tegenwoordige tijd van koke

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kok
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van koke

Nynorsk

Woordafbreking
  • ko·ker

Werkwoord

koker

  1. tegenwoordige tijd van koke
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

koker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van koke
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.