schapenfokker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schapenfokker (hulp, bestand)
Woordafbreking
- scha·pen·fok·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schaap zn en fokker zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schapenfokker | schapenfokkers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de schapenfokker m [1]
- (beroep) iemand die schapen fokt en houdt
- ▸ Maar de schapenfokker is een heel ander slag, ofschoon die mensen zorgen te over hebben - droogte, overstromingen, insektenplagen, waardoor hun oogst en hun beesten verloren gaan.[2]
- ▸ Op honderden plekken in het land werden vorig jaar schapen dood aangetroffen. Verslaggever Danny Simons ging langs bij een schapenfokker in Oosterwolde[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'schapenfokker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644
- ↑ Weblink bron “Vaccin tegen blauwtong beschikbaar, dierenartsen starten snel met inenten” (vrijdag 26 april 2024), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.