schemer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schemer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxemər/
Woordafbreking
  • sche·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schemer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deschemerm

  1. de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schemeren

schemer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
    • Ik schemer. 
  2. gebiedende wijs van schemeren
    • Schemer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
    • Schemer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.