schep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schep    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxɛp/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • schep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schep scheppen
verkleinwoord schepje schepjes

Zelfstandig naamwoord

deschepv/m

  1. (gereedschap) lepelvormig werktuig waarmee een hoeveelheid vast materiaal verplaatst kan worden
    • Hij pakte een schep en haalde wat kolen uit het hok. 

deschepm

  1. hoeveelheid materiaal die men met een lepelvormig werktuig verplaatst
    • Hij deed twee scheppen suiker in de koffie. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
scheppen

schep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
    • Ik schep. 
  2. gebiedende wijs van scheppen
    • Schep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
    • Schep je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.