schok
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schok (hulp, bestand)
- IPA: / sxɔk / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- schok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schok | schokken |
verkleinwoord | schokje | schokjes |
Zelfstandig naamwoord
de schok m [5]
- een plotsklapse en hevige beweging
- Deze schok werd veroorzaakt door het verschuiven van twee tektonische platen.
- een gebeurtenis die iemand hevig van de wijs brengt
- Haar dood was een schok voor velen.
- een blootstelling aan een elektrische potentiaal
- Pas op, krijg geen schok van dat losse contact!
- zestigtal [6]
- twintigtal
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een plotsklapse en hevige beweging
2. een gebeurtenis die iemand hevig van de wijs brengt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schokken |
schok
Gangbaarheid
- Het woord schok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schok" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ schok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ schok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ schok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ schok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.