schoolweek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schoolweek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- school·week
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van school zn en week zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoolweek | schoolweken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de schoolweek v / m
- deel van de week dat een leerling naar school gaat
- ▸ Meteen de eerste schoolweek was het raak - bijna tenminste.[2]
- ▸ De onderwijsbond publiceerde begin dit jaar een enquête onder ruim tienduizend leden waaruit naar voren kwam dat het lerarentekort scholen ontregelt. Voor de klas staan nu steeds vaker leraren zonder de benodigde bevoegdheden. Klassen worden samengevoegd, kinderen naar huis gestuurd en "wanhopige scholen" in Zaanstad voeren een vierdaagse schoolweek in, aldus de AOb.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord schoolweek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Onderwijsbond: Inspectie moet lerarentekort in kaart brengen” (11-05-2019), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.