sich aufbauschen

Duits

Woordafbreking
  • sich auf·bau·schen
Woordherkomst en -opbouw

Samenstelling van sich en aufbauschen.

stamtijd
infinitief verleden
tijd		 voltooid
deelwoord
sich aufbauschen
bauschte sich auf
hat sich aufgebauscht
zwak volledig

Werkwoord

sich aufbauschen

  1. wederkerend zich opblazen
  2. wederkerend zich bollen, zich opbollen
  3. wederkerend, (figuurlijk) zich opblazen
Verwante begrippen
  • [1]: sich aufplustern
  • [2]: sich wölben
  • [3]: sich (zu einer Krise) ausweiten, unverhältnismäßige Ausmaße annehmen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.