aufbauschen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  aufbauschen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • auf·bau·schen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse werkwoord buschen met het voorvoegsel auf-.
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aufbauschen
bauschte auf
hat aufgebauscht
Klasse 7 sterk volledig

Werkwoord

aufbauschen

  1. overgankelijk opblazen (vullen met lucht)
  2. overgankelijk bollen, opbollen, opzwellen, uitdijen, zwellen
  3. overgankelijk (om een zeil) bol staan
  4. overgankelijk, (figuurlijk) aandikken, chargeren, opblazen, opkloppen, opschroeven, overdrijven (iets overdreven voorstellen)
Hyperoniemen
  • [1]: ausweiten, vergrößern
  • [4]: dramatisieren, verstärken
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • [1]: aufblähen, aufblasen, aufschwellen
  • [2]: anschwellen, wölben
  • [3]: aufblähen
  • [4]: aufschneiden, hochspielen, überspitzt darstellen, übertreiben
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.