slaag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  slaag    (hulp, bestand)
  • IPA: /slaːx/
Woordafbreking
  • slaag
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van slaan.
enkelvoud meervoud
naamwoord slaag -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deslaagm

  1. het uitdelen of ontvangen van klappen
    • Hij kreeg een flink pak slaag. 
     Degene die een pak slaag kreeg van Berts nieuwste idool Max Schmeling en dus geen Duits zwaargewichtkampioen werd.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
slagen

slaag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
    • Ik slaag. 
  2. gebiedende wijs van slagen
    • Slaag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
    • Slaag je? 

Gangbaarheid

  • Het woord slaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.