slaper
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: slaper (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sla·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaper | slapers |
verkleinwoord | slapertje | slapertjes |
Zelfstandig naamwoord
de slaper m
- iemand die slaapt of komt slapen
- (waterbeheer) extra binnendijk achter de eerste dijk (de waker), een slaperdijk
Hyponiemen
- boomslaper, dagslaper, hoogslaper, langslaper, tuinslaper, zevenslaper
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord slaper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slaper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ slaper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.