sloep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sloep    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sloep
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sloep sloepen
verkleinwoord sloepje sloepjes

Zelfstandig naamwoord

desloepv/m

  1. (scheepvaart) een klein scheepstype dat op het dek van een groter schip wordt meegevoerd
  2. (scheepvaart) een klein scheepstype dat vele jaren als onafhankelijk zeevaartuig in gebruik is geweest
     „Het was een bewolkte, zwoele namiddag; de matrozen hingen lui op het dek rond of staarden wezenloos over het loodkleurige water. Queequeg en ik waren rustig een zogenaamde zwaardmat aan het weven als extra sjorring voor onze sloep. Om ons heen was alles zo stil en gedempt en toch ook vervuld van wat ging komen en in de lucht hing zo’n mijmerachtige betovering dat die zwijgende mannen stuk voor stuk in hun eigen onzichtbare ik leken op te gaan.[2]
     Terwijl we voor anker lagen op de rede konden de passagiers aan land gaan door langs een stevige ladder aan de zijkant van het schip af te dalen naar wachtende sloepen die ons naar de kade brachten.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sloep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.