smak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  smak    (hulp, bestand)
  • IPA: /smɑk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • smak
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord smak smakken
verkleinwoord smakje smakjes

Zelfstandig naamwoord

[A]desmakm

  1. val eindigend in een luide plof.
    • Hij maakte een lelijke smak en brak zijn rechterbeen. 
  2. ploppend, met de mond voortgebracht geluid
  3. (informeel) stevige zoen, die een ploppend geluid kan maken
  4. (informeel) grote hoeveelheid
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Tussenwerpsel

[A] smak

  1. geluid van gretig eten

Werkwoord

vervoeging van
smakken

[A] smak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smakken
    • Ik smak. 
  2. gebiedende wijs van smakken
    • Smak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smakken
    • Smak je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord smak smakken
verkleinwoord smakje smakjes

Zelfstandig naamwoord

[B]desmakv/m

  1. (scheepvaart) (historisch) vaartuig zonder onderra dat zich met de kustvaart en visvangst bezig hield
    • In het ruim van een smak kon van alles en nog wat vervoerd worden. 
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord smak
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[C]desmakm

  1. geen meervoud gedroogde en tot poeder gemalen bladeren en loten van de mediterrane heester Rhus coriaria  en verwante planten, gebruikt bij het bewerken van leer
  2. geen meervoud benaming voor planten uit het geslacht Rhus of stof daarvan)
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord smak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.