snaterbek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snaterbek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sna·ter·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snaterbek snaterbekken
verkleinwoord snaterbekje snaterbekjes

Zelfstandig naamwoord

desnaterbekm

  1. iemand die heel veel praat
    • Al op haar zevende moet Joy doordeweeks weer naar een gehandicapteninstelling, omdat moeder het niet meer trekt. Van meet af aan voelt Joy zich daar niet thuis. „Het mocht dan gemakkelijker zijn, geholpen worden bij uitkleden en naar de wc gaan, maar de ’echte dingen’ -boodschappen doen, buiten spelen, vies worden- waren er niet meer. Die zaten in de Grote Wereld. Ik voelde me diep ongelukkig.” Ze botst met haar leeftijdsgenootjes die zich de verzorging laten aanleunen -zij noemen haar „juffrouw Snaterbek”- én met de verzorgers - „je bent brutaal.” [2] 
Synoniemen
  1. babbelkous, kletskous, kwebbelkous, leuterkous

Gangbaarheid

  • Het woord 'snaterbek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.