sortir

Catalaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
surto sortia sortit
3e vervoeging volledig onregelmatig

Werkwoord

sortir

  1. uitgaan, vertrekken
  2. uitkomen, verschijnen
  3. uitkomen, uitgegeven worden, bekendgemaakt worden
  4. eindigen, belanden

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  sortir    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɔʁ.tiʁ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Volkslatijn *surrectire, secundair afgeleid van het voltooid deelwoord surrectus opgestaan, gerezen (van het werkwoord surgere “opstaan, rijzen”, optillen, opheffen). [1]
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sortir
/sɔʁtiʁ/
sortissais
/sɔʁtisɛ/
sorti
/sɔʁti/
tweede groep volledig

Werkwoord

sortir

  1. onovergankelijk uitgaan, weggaan
  2. onovergankelijk uit het huis gaan voor vertier of vermaak
  3. onovergankelijk achter zich laten
  4. onovergankelijk (figuurlijk) afkomstig zijn van, komen uit
  5. onovergankelijk (figuurlijk) verkering, een relatie hebben met iemand
  6. onpersoonlijk uitkomen, uitgaan van
    «Il sort une agréable odeur de ces fleurs.»
    Een aangename geur komt uit deze bloemen.
  7. overgankelijk naar buiten brengen, leiden
  8. overgankelijk (spreektaal) eruit gooien, opmerken
    «Avant de partir, Caro nous en a sorti une bien bonne.»
    Voor ze vertrok heeft Caro er iets heel raars uitgeflapt. [2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.