spant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spant    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spant
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘balk tegen de nok’ voor het eerst aangetroffen in 1662 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord spant spanten
verkleinwoord spantje spantjes

Zelfstandig naamwoord

hetspanto

  1. (bouwkunde) spar in een dakconstructie, een dakspar of dakspant
  2. (scheepvaart) gebogen onderdeel in een romp die loodrecht op de lengte is aangebracht en voor het dwarsverband zorgt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • spantrib
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spannen

spant

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
    • Jij spant. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
    • Hij spant. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van spannen
    • Spant! 

Gangbaarheid

  • Het woord spant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.